Pijn

Een brugpieper van 13 was ik, toen ik haar voor het eerst zag. Terwijl ik me het liefst verstopte achter mijn boekentas, paradeerde zij als een elegante zwaan door de gangen van de school. In mijn herinnering was ze het perfecte modellenplaatje: slank, blonde krullen en ellenlange benen. Typisch een cheerleader uit zo’n Amerikaanse film waar alle jongens verliefd op worden en met wie alle meisjes bevriend willen zijn. Ik noemde haar Goudlokje. De jaren erop volgde ik haar vanaf de zijlijn. Als je zo mooi en perfect bent, moet je wel heel gelukkig zijn. Daar was ik van overtuigd. Een naïeve, maar oprechte redenering van een onzekere tiener.

Niets is wat het lijkt. Goudlokje stierf jong. Ze was pas 19 jaar. Zelfdoding, zo hoorde ik later. In haar afscheidsbrief stond dat ze er niet meer tegen kon. Het leven deed pijn, heel veel pijn. Haar dood maakte een onuitwisbare indruk op me. Nog steeds. Misschien grijpt het me zo naar de strot, omdat ik zelf ook veel verdriet heb gekend. Mijn dagen op de middelbare school waren een hel. Terwijl klasgenoten haar aanbaden, maakten ze mij het leven zo zuur mogelijk. Ik was het mikpunt van spot, gepest en getreiter. Soms gebeurden de vernederingen en plein public, maar vaker nog onderhuids. Elke dag nam ik me voor er iets tegen te doen. Dat is er nooit van gekomen. In plaats van dat ik voor mezelf opkwam, zat ik te snikken op de wc. Terwijl ik in de bloei van mijn leven hoorde te zijn, omhelsde ik de eenzaamheid. Daar kom ik nu zonder gêne voor uit.

Alles draaide om overleven. Dag in, dag uit. Radeloos, moedeloos en kansloos. Hoe fijn moest het zijn om dit niet meer te hoeven voelen. Bestond er geen Never Never Land, waarin ik zorgeloos kind kon blijven? Zou Goudlokje dat ook hebben gewenst? Wat zij had gedaan, leek me helemaal niet zo raar. Soms kun je beter zelf uit het leven stappen als het leven jou al heeft verlaten. Zij zag geen uitweg, ik vond er wel eentje. De dood heeft me juist laten leven. Gek genoeg ben ik doodsbang om te sterven. Daarom sta ik hier nog.

De jaren die volgden, verliepen met vallen en opstaan. Het pesten werd minder, maar verdwenen was het nooit. Tijdens mijn studie lachten klasgenoten me achter mijn rug om uit. Later op kantoor viste ik ook stelselmatig achter het net. De dames leken er een sport van te maken me te negeren. Vechten tegen je plaaggeesten voelde als een tijdrit zonder eindpunt. Als je elke dag met dat resultaat thuiskomt, stap je op den duur je bed niet meer uit. In stilte bouwde ik een betonnen muur om me heen. Niemand wist wat er zich in mijn hoofd afspeelde.

Het heeft lang geduurd voordat ik vrede kon sluiten met mijn verleden. Dat gebeurde pas vorig jaar. Via mijn werk regelde ik een stage van zes weken op de Nederlandse ambassade in Berlijn. Een goede vriendin leende me het boek van Isa Hoes. Hierin vertelt Isa over haar grote liefde Antonie Kamerling. Hoe het was om met een man te leven die de hoogste pieken en de diepste dalen kende. Iedereen weet hoe het met hem is afgelopen. Toen ik terugkwam vertelde ik mijn vriendin over mijn eigen melancholische gedachten. Dat had ik nog nooit met iemand gedeeld. Ze herkende zich in mijn verhaal. Samen hebben we gehuild. Met de tranen die vloeiden, verdween ook het stille verdriet .

Met dichtgeknepen ogen denk ik nog weleens terug aan Goudlokje. Ik hoop dat ze het gedroomde land aan de horizon heeft gevonden. Het leven is voor sommige mensen letterlijk een gevecht op leven en dood. Dat is haast niet voor te stellen als je zoiets nog nooit hebt gevoeld. Ik ben blij dat ik de regie over mijn eigen leven weer terug heb. Een ding staat voor mij vast. De zon komt elke dag op en gaat elke dag weer onder. Het is aan mij om te beslissen of ik daar bij wil zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *